Vijftig procent van onze energievraag bestaat uit warmte. Daarom is duurzame warmte een belangrijke schakel in de energietransitie. In vrijwel elk gebied in Nederland is er sprake van restwarmte die niet (optimaal) wordt benut. Deze warmte gaat verloren, terwijl er in de directe omgeving wel vraag naar is. Hoe kunnen (semi)publieke partijen de kansen voor optimaal gebruik van restwarmte in gebieden inzichtelijk maken en benutten? Wat is een noodzakelijke voorwaarde om snelheid te maken en hoe kunnen partijen voorsorteren op ontwikkelingen? Hierover spraken wij met Jan Jaap Blüm, directeur BAM Energy Systems bij BAM Bouw en Techniek.
Warmtenetten
“Een warmtenet is een netwerk van buizen waar warmwater doorheen stroomt. Er zijn diverse soorten warmtebronnen: resten uit de industrie, datacentra, (on)diepe bodems, etc. De bestemming van de opgewekte warmte is even uiteenlopend: woningen, kantoren, ziekenhuizen, etc. Deze energiebron is echter niet voor alle regio’s een interessante oplossing: de afstand tussen de warmtebron en de gebruiker en het aantal gebruikers spelen hierbij een belangrijke rol. Maar, de minimale omvang van een warmtenet ligt in veel gevallen veel lager dan de algemene perceptie. De misvatting is dat het groot moet zijn, dat maakt het onnodig ingewikkeld: je hebt dan meer geld nodig en het vraagstuk over de fasering wordt even belangrijk en complex. Het kan echter veel kleiner en dus gemakkelijker en sneller: een WKO-installatie voor een appartementencomplex kan al als een warmtenet worden beschouwd,“ legt Blüm uit.
Hij vervolgt: “Willen we warmtenetten op een kansrijke manier integreren in de energietransitie, dan moeten we steeds meer in termen van integraliteit denken. Met andere woorden: samenwerken met partijen die én verstand hebben van alle mogelijke bronnen, het netwerk goed kunnen aanleggen, de energielevering naar de afnemers organiseren én verantwoordelijkheid kunnen nemen voor het beheer en onderhoud. Hierdoor kunnen er meerdere verdienmodellen met elkaar worden gecombineerd – logischerwijs zal dit synergievoordeel moeten opleveren voor opdrachtgevers en gebruikers.”
Kapitaalvernietiging
“Overheden moeten goed beseffen dat de energietransitie sterk per regio zal verschillen en zo dus ook de bijbehorende optimale energiemix. Bijvoorbeeld, regio’s waar de bestaande gasinfrastructuur veertig tot vijftig jaar in de grond ligt, dus aan het eind van haar levensduur verkeert, adviseer ik deze niet te vernieuwen en naar andere oplossingen te zoeken. Maar op locaties waar de levensduur slechts tien jaar oud is en dus nog ruim veertig jaar meekan, is het beter om te wachten op oplossingen die andere gebruiksmogelijkheden bieden. Deze infrastructuur uit de grond halen en weggooien zou niets anders zijn dan kapitaalvernietiging. ‘Den Haag’ zou hier meer ruimte en handvatten voor moeten bieden in haar beleid en wet- en regelgeving”, onderstreept Blüm.
Ga beginnen! Ga doen!
“In veel gevallen is het essentieel dat gebouweigenaren meer kennis verwerven in de werking van de Trias Energetica. De hele
‘van gaslos’ discussie heeft nadelige effecten op dit proces omdat we vergeten zijn dat alles wat we niet gebruiken ook niet hoeven op te wekken. We moeten éérst energie besparen voordat we gaan praten over de overvloedige opwekking ervan, daar zou de discussie over moeten gaan. Maar omdat men zich nu vooral blind staart op het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen, is iedereen vooral bezig met het bedenken van alternatieve energiebronnen voor fossiele brandstoffen. Daardoor slaan we stappen over en ontstaan er gaten in de organisatie van deze opgave. Opdrachtgevers gaan vaker op meerdere ‘paarden’ wedden in plaats van voor één totaaloplossing kiezen in de energietransitie. Inventariseer echter eerst per deelgebied welke (deel)oplossing het meest rendement oplevert. Als je vervolgens de juiste oplossing hebt gevonden voor een (deel)gebied, maak dan tempo: zorg voor mandaat, houd het aantal contractpartners klein en overzichtelijk,” sluit hij af.
Van een ‘vraag’ naar een ‘aanbod’ gestuurde balans in het net
“In plaats daarvan worden oplossingen in de energietransitie te vaak gezocht bij ‘the usual suspect’: de traditionele energiebedrijven en netbeheerders. Als je werkelijk andere oplossingen zoekt – en dus invulling geeft aan de ware betekenis van het woord ‘transitie’ – moet je juist met partijen in gesprek die andere invalshoeken, creativiteit en verdienmodellen hebben. Als het gaat om energievoorzieningen zijn installateurs de ‘new kid on the block’. Ze kijken met een open en vernieuwde blik naar het vraagstuk en zouden daarom meer gehoord moeten worden in deze discussie”, roept Blüm op.
Hij vervolgt: “Installateurs kennen het fungeren van gebouwen, van woningen tot kantoorgebouwen en kunnen het dus ook heel goed voorspellen. De energietransitie stoelt primair in de overgang van een ‘vraag’ gestuurde balans in het net (hoe groter de vraag, hoe harder we de gascentrales laten draaien) naar een ‘aanbod’ gestuurde balans. Zon- en windenergie zijn niet te sturen, dus wij moeten naar een maatschappij waarin de vraag naar energie kan worden aangepast aan het beschikbaar aanbod. ”
Over wat dit betekent legt hij uit: “Als wij de kentering willen maken naar een meer ‘aanbod’ gestuurde balans zal de meter een groter invloed moeten uitoefenen in de organisatie van de balans in het net. Dat betekent dat we de energievraag per moment beter moeten kunnen voorspellen en met elkaar nadenken over hoe we deze vraag flexibeler kunnen maken. Lukt dit, dan kunnen we het profiel van de vraag aanpassen aan het profiel van het aanbod en de beschikbare energie optimaler benutten. Dit vraagt dat wij veel meer ‘Smart’ moeten werken: meer doen met connectiviteit, monitoring en datamanagement. Traditionele partijen (net- en energiebeheerders) kunnen hier onvoldoende op anticiperen omdat zij voornamelijk aan de ‘buitenkant’ van een gebouw werken, het zijn de installateurs die in het gebouw en achter de meter zitten.”
Hij vervolgt: “Om deze werkwijze succesvol te integreren is er bij gebouweigenaren meer lef, vertrouwen en investeringsbereidheid nodig. Zien waar de grenzen van de eigen capaciteit en bekwaamheid liggen en alles wat voorbij die grens ligt uit handen durven geven. Dit resulteert in meer samenwerkingsverbanden met partijen (o.a. installateurs, toeleveranciers in de bouw, techbedrijven en andere geallieerden) die hiervoor meer geschikt zijn. Daarvoor moeten we uiteraard eerst beschikking hebben over de juiste contractuele gereedschapskist.“
Een andere manier van samenwerken
“De meerwaarde van samenwerking met partijen uit andere ‘takken’ van de boom uit zich met name in de toename in mogelijk te nemen routes om een opgave te realiseren. Bijvoorbeeld, samenwerken met techbedrijven levert op dat je meer ‘verstand’ van data en de toepassing ervan krijgt, wat zorgt voor meer connectiviteit. Dit leidt tot een nieuwe manier van samenwerken: op een gelijkwaardiger niveau wat betreft verantwoordelijkheden en eigenaarschap, het is altijd complementair aan elkaar. De uitdaging in deze vorm is dat partijen individueel afhankelijk kunnen zijn van een derde die er een andere visie en werkwijze op nahoudt. Als je niet allemaal aan dezelfde kant van de wagen trekt kom je als ‘team’ niet vooruit”, ligt hij toe.
Hij vervolgt: “Maar zelfs in deze benaderingswijze moet er altijd een initiatiefnemer voor het vraagstuk zijn, een opdrachtgever. Het is voor opdrachtnemers simpelweg niet haalbaar om zonder opdrachtgever zelf ergens een warmtenet aan te leggen. Dat geldt ook voor alle energieoplossingen, er is altijd een vraagsteller nodig. Wij kunnen allerlei initiatieven in het leven roepen, maar het uiteindelijk doel is altijd: de vraag aanwakkeren, dan pas kunnen wij uit de startblokken komen. Dat kan nog steeds in een vernieuwend contractvorm, innovatieve aanbesteding, een andere manier van samenwerken of een nieuw verdienmodel zijn, maar wat blijft staan is dat wij eerst een vraag moeten krijgen.”
Partnerselectie …
“De vraag die dan volgt is: hoe selecteer je de juiste partner? Het allerbelangrijkste hierin is een juiste verdeling van risico’s en de verantwoordelijkheden om die risico’s te kunnen managen. Daar gaat het relatief vaak mis. Opdrachtgevers leggen risico’s te makkelijkbij marktpartijen neer zonder daarbij de benodigde randvoorwaarden te creëren om de risico’s adequaat te managen. Óf ze zorgen wel voor die voorwaarden, maar is de omvang van de risico’s té groot voor partijen om deze te dragen. Een voorbeeld hiervan was in een gemeente waar een warmtenet in een nieuwe woonwijk moest worden aangelegd. Het net moest op de geothermiebron van een tuinder worden aangesloten. De markt moest inschrijven op de exploitatie van het warmtenet en werd geacht zelf te onderhandelen met de tuinder over de prijs van de warmte. Allereerst: de tuinder kreeg alle inschrijvende partijen aan huis om één voor één met ze te onderhandelen over de prijs van zijn warmte: wat een belasting! Daarnaast is er de vraag over hoe lang die tuinder in staat zal zijn de warmte te leveren: ‘hij’ kan door allerlei redenen op elk moment zijn bedrijfsactiviteiten beëindigen. Daarentegen, wordt van de opdrachtnemer verwacht het warmtenet voor tenminste dertig jaar te kunnen exploiteren. De verhoudingen liggen hierin enorm scheef, begrijpelijk dus als partijen zich onthouden van inschrijving op dit soort projecten.”
“Opdrachtgevers zouden zich bij een uitvraag meer en scherper moeten verdiepen in de perspectieven van de markt. Hoe meer kennis verworven wordt, hoe effectiever het dialoog kan worden gevoerd. In marktconsultaties zijn de vragen te open en omdat het proces volledig in het openbaar wordt gevoerd geeft de markt ook relatief algemene antwoorden. Men trekt daarop volgend de ongegronde conclusie dat er ‘niets concreets’ uit de markconsultatie is gekomen, zonder voldoende stil te staan bij de procedure die wellicht hiertoe heeft geleid. Er moet dus meer ‘koffie’ met elkaar worden gedronken: in plaats van die algemene vragen aan de markt te stellen moeten opdrachtgevers meer op individueel niveau met de markt in gesprek”, stelt Blüm.
Concluderend
- Pak een gebied/case en ga aan de slag, verzeil niet in eindeloze verkennings- en praatsessies.
- Zorg voor een duidelijke visie en strategie over hoe je als opdrachtgever (markt)partijen verkent en verleidt voor uw project
- Creëer duidelijkheid met betrekking tot bij wie het mandaat ligt: wie neemt welke rol
Leidraad voor lokale warmtenetten
In samenwerking met zestien gemeenten en provincies ontwikkelt ESCoNetwerk een leidraad voor lokale warmtenetten: hoe organiseer je mandaat/participatie, hoe doe je die vraagarticulatie c.q. hoe kom je tot een succesvolle opdrachtverstrekking? Het einddoel is om een community te vormen van gemeentes die met dit vraagstuk bezig zijn om zo ‘best practices’ met elkaar te kunnen ontwikkelen en uitwisselen.Deelnemers aan dit initiatief zijn o.a. Gemeente Almere, Alphen aan den Rijn, Omgevingsdienst Ijmond, Amsterdam, Zoetermeer, Alkmaar, Provincie Zuid-Holland, Breda, Rotterdam, Nijmegen, Haarlemmermeer, Deventer, Schiedam, Leiden, Almelo en Gemeente Pijnacker-Nootdorp.Wilt u betrokken worden bij deze discussie en initiatief? Neem contact op met ons via secretariaat@esconetwerk.nl.