De onderwijssector kampt met een grootschalige vervangingsopgave. Er is sprake van achterstallig onderhoud en de match tussen vastgoed, veranderende leerlingenaantallen en onderwijstrends (blended leertrajecten, gepersonaliseerd leren, hybride onderwijs en online didactiek) blijft lastig te managen. Ook op het gebied van duurzaamheid en binnenklimaat valt er nog veel winst te behalen. Dit roept vragen op over de kwaliteit en optimale inrichting en benutting van schoolgebouwen. In deze interviewreeks leggen wij dit vraagstuk voor aan de deelnemers aan de inspiratietafel ‘Future Proof Onderwijs’.
Daaronder Jan Joost Flim, Directeur bij draaijer+partners en betrokken bij diverse huisvestingsprojecten van Hoge- en Mbo-scholen. Wat is zijn visie op duurzame onderwijshuisvesting?
Momenteel is de meest voorkomende vraag vanuit scholen gerelateerd aan de vervangingsopgave. Daarnaast zien we in toenemende mate de bewustwording over circulariteit. Wat valt jou op aan deze beweging binnen de sector? Wat moet (urgent) worden verbeterd en waar liggen (onbenutte) kansen op weg naar ‘future proof huisvesting voor het onderwijs’?
“Wat ik merk, is dat de vragen die wij krijgen onderwijskundig nog onvoldoende doordacht zijn. Iedereen heeft het op grote schaal over de blijvende effecten van het Covid-19 virus: het hybride leren. Maar niemand kan de exacte consequenties duiden. Ik denk dat het tot meer diversiteit zal leiden in de behoefte aan ruimte. Dat betekent niet per se dat studenten thuis zullen (blijven) leren, maar dat de studenten met een andere reden naar school komen, hierdoor verandert de functie van de school. Met name onder mbo-scholen krijg ik dus steeds meer vragen over wat te doen binnen het eigen onderwijsgebouw: “thuis leren of op school?”; “en waar leer je de praktijk, op school of bij het bedrijfsleven?”
“Een concreet vraag is bijvoorbeeld: “hoeveel praktijkruimte heb je als onderwijsinstelling nodig en hoever gaat de samenwerking met het bedrijfs- en praktijkleven waarvoor je studenten opleidt?”
Zeg je daarmee dat het goed mogelijk is, dat de leerling steeds vaker buiten de deur op de praktijklocatie zal zijn?
“Daarvoor is de onderwijskundige visie bepalend. Ik zie mbo-scholen die bewust sturen op het gildemodel en de leerling zoveel mogelijk bij en met het bedrijfsleven wordt opgeleid. Anderen streven juist naar het naar binnenhalen van de student. Ongeacht de visie die ze nastreven, voor alle scholen geldt dat de verbinding met het werkveld intensiever wordt.”
Door de vele ontwikkelingen in de industrie en techniek blijft er in het bedrijfsleven een constante behoefte aan de doorontwikkeling van kennis en mensen. Wordt dit in de praktijk o.a. met het BBL-onderwijs voldoende opgevangen?
“Er is veel aandacht voor Leven Lang Ontwikkelen. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief in het noorden waarbij een onderwijsinstelling in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven een oefencentrum wordt opgezet. Hierin vormen onderwijs en het werkveld samen een programma dat ertoe moet leiden dat er faciliteiten ontstaan die toepasbaar zijn voor zowel het onderwijs als het bedrijfsleven. In de praktijk betekent het dat er faciliteiten komen die overdag door het onderwijs worden gebruikt en in de avonduren benut worden door BBL-studenten en het bijscholen van werknemers. Daarnaast kan het oefencentrum gebruikt worden als exposureruimte voor moderne technieken.”
Er is een algemeen tekort aan technisch personeel. Experts hebben vastgesteld dat de oplossing begint bij een nauwere samenwerking tussen het beroepsonderwijs, het bedrijfsleven en de basis- en middelbare scholen. Scholen zetten in op het faciliteren van o.a. stages en rondleidingen om basis- en middelbaarschoolleerlingen te inspireren te kiezen voor een technische richting. Hoe anticiperen scholen hierop bij het creëren van capaciteit en de inrichting van technieklokalen?
“Ze streven naar het creëren van de ultieme leerlijn vanaf het basis- naar het voorgezet- en beroepsonderwijs. Leerlingen worden in een vroeg stadium doorlopend in contact gebracht met de mogelijkheden rondom (vervolg)opleidingen en beroepen. Daardoor zien we steeds meer focus ontstaan in het aanbod in de vorm van Technasium en Praktijk-HAVO. Echter, we moeten bij het creëren van de voorzieningen niet alleen ‘op techniekgerichte’ faciliteiten maken. We moeten vooral ook voor ruimtes zorgen die voor iedereen toegankelijk zijn waardoor die maximaal benut kunnen worden.”
“We moeten bij het creëren van de voorzieningen niet alleen ‘op techniekgerichte’ faciliteiten maken.”
Uit deze reflectie concluderen we dat het onderwijs en het bedrijfsleven letterlijk in elkaar vlechten. Wat is de upside/winst van deze beweging?
“Als het goed is, krijgen we hierdoor betere, praktijkgerichte opleidingen, omdat deze beter aansluiten op de behoefte van het bedrijfsleven. Zonder deze beweging zouden bijvoorbeeld leerlingen in de autotechniek opgeleid blijven worden in de kunst van ‘benzine en diesel’ voertuigen terwijl het werkveld behoefte heeft aan meer leerlingen met een achtergrond in ICT zodat ze met elektrische auto’s kunnen werken. Dat betekent dat de opleidingen ook steeds meer in elkaar gaan vervlechten omdat de vaardigheden per beroep een bredere structuur aannemen.”
Je bent betrokken bij de ontwikkeling van een vitaliteitscampus waarin de opleidingen Zorg, Welzijn en Sport samen komen. Als dit dé aanpak voor de opleiding en school van de toekomst is, betekent het dat we steeds meer in ‘campus’ moeten denken?
“We zullen inderdaad steeds minder separate opleidingen zien. Maar of dat tot allemaal campussen moet leiden, dat kan ik niet stellen. Bij een campus denk je namelijk meteen aan hogescholen en universiteiten met jongvolwassenen als doelgroep. Het MBO heeft te maken met leerlingen in de leeftijdscategorie tussen vijftien en negentien jaar. Ze moeten dus nadrukkelijk kijken naar hoe ze vorming en bescherming kunnen bieden. Het woord ‘campus’ roept beelden op van ‘grootschaligheid’ en is daardoor een mismatch met dat streven. Ongeacht hoe we het noemen, voorop blijft staan dat men vanuit macrodoelmatigheid na moet denken over specialisatie in het aanbod en het scheppen van ruimte voor aansluiting van complementaire opleidingsactiviteiten- en richtingen.”
Macrodoelmatigheid betekent dus dat onderwijsinstellingen kiezen voor opleidingen waar ook vraag naar is in de markt en niet allemaal dezelfde opleidingen aanbieden en dat weerspiegelen in het aanbod. In de praktijk zou dat kunnen betekenen dat een onderwijsinstelling sec technische opleidingen aanbiedt en richtingen als ICT aan de overige aanbieders laat. Hoe zorg je ervoor dat een leerling die zowel technische als ICT-kennis- en vaardigheden nodig heeft de ruimte krijgt om de benodigde vakken te volgen? Wat vraagt het van scholen?
“Het vraagt vooral om flexibiliteit vanuit de onderwijsinstelling en de leerling. In het MBO zie je steeds meer oplossingen als cross-overs en keuzedeling. Het zou dus idealiter zo kunnen dat een leerling een vak volgt dat niet door onderwijsinstelling ‘A’ wordt aangeboden, maar wel op de MBO-campus gefaciliteerd wordt door onderwijsinstelling ‘B’. De leerling volgt dan bij een andere onderwijsinstelling de lessen.”
“Op regionaalniveau is dit goed te organiseren.”
Deze aanpak betekent ook dat er een nauwe samenwerking nodig is tussen onderwijsinstellingen. Hoe kun je stakeholders incentiveren om in deze beweging mee te gaan zonder hun belangen uit het oog te verliezen?
“Het is essentieel dat de onderwijsinstellingen die regionale rol vooropstellen, waarbij iedere onderwijsinstelling leerlingen opleidt voor het meest passende werkveld binnen de regio. In de praktijk zie je bijvoorbeeld dat de regio Zaandam opleidt in ‘voedingstechniek’. In het noorden speelt het vraagstuk rondom de energietransitie een prominente rol en wordt daar dus ook ruimte voor gecreëerd in de opleidingen. Dus in plaats van dat we allemaal dezelfde opleidingen aanbieden, moeten we veel meer op zoek naar het creëren van synergie voor het meest passend aanbod in opleidingen waarbij onderling uitwisseling mogelijk wordt gemaakt. Dat stelt de ontwikkeling van de leerling centraal en creëert de meeste waarde voor leerling én onderwijsinstelling. Veel MBO-scholen zijn ROC-scholen. Ze zijn dus al opgezet om te dienen als regionale opleidingscentra waarbij de samenwerking tussen onderwijsinstellingen een primaire rol speelt.”
“Gelukkig zie ik dat die onderwijsinstellingen die samenwerking ook echt opzoeken en aanjagen.”
Wat betekent deze onderwijsvisie voor de huisvestingstrategie?
“Er moet meer aandacht komen voor de inpandige kwaliteit van het gebouw. Er is een periode geweest waarin er kwalitatief gezien ondermaatse gebouwen zijn gerealiseerd. Mede door Covid-19 en bewegingen als de ‘Well Standard’ is er steeds meer kennis en kunde beschikbaar over de impact van de gebouwde omgeving op het welbevinden van het individu. Zaken zoals zuurstof, daglicht en kleuren spelen daarbij een belangrijke rol en dwingen ons op een andere manier te kijken naar de kwaliteit van de ruimte, waarbij er voldoende aandacht moet zijn voor de behoefte van het individu.”
Inspiratietafel ‘Future Proof’ Onderwijs
PPS Netwerk Nederland is gevraagd de Inspiratietafel ‘Future Proof Onderwijs’ op te zetten opdat omdenkers (opdrachtgevers, opdrachtnemers, stakeholders, themaexperts, adviseurs) actief strategische kennis en praktijkervaringen met elkaar kunnen uitwisselen en elkaar inspireren om te komen tot het beste plan voor een duurzaam en toekomstbestendig onderwijssysteem.
Lees meer over deze inspiratietafel >>
Meer weten?
PPS Netwerk Nederland organiseert regelmatig initiatieven rondom de thema’s vraagarticulatie, contractmodellen, selectie, projectrealisatie en exploitatie met intervisies, onderzoek, opleidingen, seminars, data voor ca. 20.000 professionals in de bouw, zorg, ICT, verduurzaming, infrastructuur en mobiliteit. Informeer naar de mogelijkheden via secretariaat@ppsnetwerk.nl / 030 – 30 39 760. Of blijf op de hoogte en meld u aan via dit formulier >>